Hoofdstuk
11
In bad.
Na een paar liedjes werd ons verteld om met juffrouw Grupe mee
te gaan. We werden naar een koude natte badruimte gebracht en ik werd bevolen
om me uit te kleden. Protesteerde ik? Ik was in mijn leven nog nooit zo serieus
toen ik me probeerde te verzetten. Ze zeiden dat als ik zo doorging, ze geweld zouden
gebruiken en dat het er niet erg zachtzinnig aan toe zou gaan. Op dat moment
merkte ik op dat een van de gestoordste vrouwen van de afdeling bij een gevulde
badkuip stond met een groot verkleurd vod in haar handen. Ze kletste wat voor
zich uit en gniffelde op een manier die op mij duivels overkwam. Nu wist ik wat
er moest gebeuren. Ik rilde. Ze begonnen me uit te kleden en deden een voor een
mijn kledingstukken uit. Eindelijk was alles weg, behalve één kledingstuk. “Ik doe het
niet uit”, zei ik fel, maar ze deden het toch uit. Ik wierp een blik op de
groep patiënten die zich in de deuropening had verzameld om het tafereel gade
te slaan en sprong het bad in met meer energie dan gratie.
Het water was ijskoud en ik protesteerde weer. Wat een
onbegonnen werk! Ik smeekte of in ieder geval de patiënten weggestuurd konden worden, maar kreeg het bevel om mijn mond te houden. De gestoorde vrouw begon
me te schrobben. Ik kan het niet anders noemen dan schrobben. Ze pakte wat
zachte zeep uit een kleine tinnen pan en wreef
me hier helemaal mee in, zelfs mijn gezicht en mooie haren. Uiteindelijk
was ik blind en sprakeloos, alhoewel ik had gesmeekt mijn haren met rust te
laten. Schrob, schrob, schrob deed de oude vrouw, tegen zichzelf kletsend. Mijn
tanden klapperden en ik had kippenvel op mijn armen en benen en ze zagen blauw
van de kou. Plotseling kreeg ik na elkaar drie emmers ijskoud water over
mijn hoofd, ook in mijn ogen, oren, neus en mond. Ik denk dat ik een beetje
meemaakte hoe het is om te verdrinken toen ze me naar adem snakkend, rillend en
bevend uit het bad sleurden. Ik zag er eindelijk een keer gestoord uit. Ik zag een
glimp van de ongelovige blikken op de gezichten van mijn metgezellen die mijn
lot hadden gadegeslagen en wisten dat zij zeker zouden volgen. Gezien de
absurde aanblik die ik bood, was ik niet in staat me te beheersen en barstte in
een brullach uit. Druipend nat trokken ze mij een flanellen onderjurk aan, met
in het uiterste hoekje een label met zwarte letters: 'Krankzinnigengesticht,
B.I., G.6.' De letters stonden voor Blackwell’s Island, Gang 6.
Tegen deze tijd was juffrouw Mayard ontkleed, en, hoezeer ik
mijn recente wasbeurt ook haatte, ik zou het zo over hebben gedaan als
ik haar het gebeuren had kunnen besparen. De gedachte dat dat zieke meisje in
een koud bad zou worden gestopt, deed mij, die nooit ziek is geweest, huiveren
alsof ik koorts had. Ik hoorde haar aan juffrouw Grupe uitleggen dat haar
hoofd nog steeds gevoelig was door haar ziekte. Ze had kort haar dat
grotendeels los was geraakt en ze vroeg of de gestoorde vrouw haar wat zachter
kon schrobben, maar mejuffrouw Grupe zei:
“We hoeven niet echt te vrezen dat je bezeerd wordt. Houd je mond, of
het wordt nog erger.” Juffrouw Mayard hield inderdaad haar mond en dat was de
laatste keer dat ik haar die avond zag.
Ik werd een kamer in gejaagd waar zes bedden stonden en werd in
een bed gestopt tot er iemand langs kwam die me er weer uit trok en zei:
“Nellie Brown moet vannacht alleen in een kamer worden
geplaatst, omdat ze luidruchtig is, neem ik aan.”
Ik werd naar kamer 28 gebracht en achtergelaten om een poging te doen indruk op het bed te maken. Het was een onmogelijke taak. Het bed was hoog in
het midden en aflopend aan de zijkanten. Bij de eerste aanraking met mijn
hoofd, overstroomde het kussen met water en mijn natte onderjurk bracht wat
vochtigheid over op de lakens. Toen juffrouw Gruppe binnenkwam, vroeg ik of
ik een nachtjapon mocht hebben.
“Zoiets hebben we niet in dit gesticht”, zei ze.
“Ik hou er niet van om zonder te slapen”, antwoordde ik.
“Nou, dat kan me niet schelen”, zei ze. “Je bent nu in een
openbare instelling en je kunt niet verwachten dat je iets krijgt. Dit is
liefdadigheid en je moet dankbaar zijn voor wat je krijgt.”
“Maar de stad betaalt om deze plekken in stand te houden”, drong
ik aan, “en betaalt mensen om vriendelijk te zijn tegen de onfortuinlijken die
hier naartoe worden gebracht.”
“Nou, je hoeft hier geen vriendelijkheid te verwachten, want die zul je niet krijgen”, zei ze en ging naar buiten en sloot de deur.
Onder mij lagen een laken en een zeildoek en boven mij een laken en een
zwarte wollen deken. Ik heb nog nooit zoiets irritant gevonden als de wollen deken toen ik hem om mijn schouders probeerde te houden om de kou
tegen te houden. Als ik hem optrok, waren mijn voeten ontbloot en als ik hem
omlaag duwde, waren mijn schouders ontbloot. Er was echt niks anders in de
kamer dan het bed en ikzelf. Aangezien de deur op slot was, nam ik aan dat ik
’s nachts met rust gelaten zou worden, maar ik hoorde het geluid van een zware
tred van twee vrouwen in de gang. Ze stopten bij iedere deur, deden hem open en
binnen een paar tellen hoorde ik ze hem weer op slot doen. Zonder enige poging om stil te zijn, deden ze dit langs de hele lengte van de tegenover gelegen
zijde van de gang en tot mijn kamer. Hier stopten ze. De sleutel werd in het slot
gestoken en omgedraaid. Ik keek naar de personen die op het punt stonden om
binnen te komen. Daar kwamen ze binnen, gekleed in bruin en wit gestreepte
jurken, dichtgemaakt met koperen knopen, grote witte schorten, een zwaar groen
koord om het middel waaraan een stel grote sleutels hingen en kleine witte
kapjes op hun hoofden. Gekleed alsof ze de bewakers van de dag waren. Ik wist
dat het verpleegsters waren. De eerste droeg een lantaarn en ze zwaaide het
licht in mijn gezicht, terwijl ze tegen haar assistent zei:
“Dit is Nellie Brown.” Terwijl ik naar haar keek, vroeg ik:
“Wie bent u?”
“De nachtzuster, lieverd”, antwoordde ze en na me welterusten te
hebben gewenst, ging ze naar buiten en deed de deur achter zich op slot.
Gedurende de nacht kwamen ze een aantal keren in mijn kamer en zelfs als ik
staat was geweest om te slapen, zou het ontsluiten van de zware deur, het luide
gepraat en de zware tred me wakker hebben gemaakt.
Ik kon niet slapen, dus lag ik in bed te bedenken wat voor
verschrikkelijks er zou gebeuren in geval er brand zou uitbreken in het
gesticht. Elke deur is apart afgesloten en de ramen zijn zwaar betralied, dus
ontsnappen was onmogelijk. In dit ene gebouw alleen al zijn er, naar ik meen
dat dr. Ingram me had verteld, ongeveer driehonderd vrouwen. Ze zijn alleen of
met zijn tienen opgesloten in een kamer.
Het is onmogelijk om eruit te komen, behalve als de deuren ontsloten
worden. Een brand is niet onwaarschijnlijk, maar een van de meest waarschijnlijke
incidenten. Mocht het gebouw in brand vliegen, dan zouden de bewakers of
verpleegsters er nooit aan denken om hun gestoorde patiënten vrij te laten. Dit
kan ik later aan u bewijzen als ik ben gekomen bij de wrede behandeling van de
arme wezens die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Zoals ik al zei, in het geval van
brand zouden nog geen dozijn vrouwen kunnen ontsnappen. Ze zouden allemaal
dood roosteren. Zelfs als de verpleegsters aardig waren, wat ze niet zijn, zou
het meer tegenwoordigheid van geest vereisen dan vrouwen van hun klasse
bezitten om de vlammen te trotseren en hun eigen levens op het spel te zetten,
terwijl ze de honderd deuren moesten ontsluiten voor de krankzinnige
gevangenen. Als er niks verandert, zal er op een dag een ongeëvenaarde gruwelijke
gebeurtenis plaatsvinden.
In verband hiermee vond er vlak voor mijn vrijlating een
amusante gebeurtenis plaats. Ik praatte met dr. Ingram over heel veel dingen en
uiteindelijk vertelde ik hem wat ik dacht dat er zou gebeuren als er brand zou
uitbreken.
“De verpleegsters worden geacht de deuren te openen”, zei hij.
“Maar u weet zeker dat ze daar niet mee zouden wachten”, zei ik,
“en deze vrouwen niet zouden verbranden.”
Hij zat stil, niet in staat mijn bewering tegen te spreken.
“Waarom doet u er niks aan?”, vroeg ik.
“Wat kan ik eraan doen?”, antwoordde hij. “Ik heb voorstellen
gedaan tot mijn hoofd er moe van werd, maar wat heeft het voor zin? Wat zou u
doen?”, vroeg hij, zich tot mij, het krankzinnig verklaarde meisje, wendend.
“Nou, ik zou erop aandringen dat ze sloten aanbrengen die, zoals
ik op sommige andere plaatsen heb gezien, iedere deur aan één kant kunnen
vergrendelen en ontgrendelen door aan een slinger te draaien aan het einde van
de gang. Dan zou er nog een kans op ontsnapping zijn. Nu, met iedere deur apart
vergrendeld, is daar geen enkele kans op. ”
Dr. Ingram keek me met een bezorgde blik aan en vroeg, langzaam:
“Nellie Brown, in welke instelling ben je geweest, voordat je
hier kwam?”
“In geen enkele. Ik ben nog nooit in mijn leven in een
instelling opgenomen, behalve de kostschool.”
“Waar zag je dan de sloten die je beschreef?”
Ik had ze gezien in het nieuwe Western Penitentiary in Pittsburg, Pa.*, maar ik durfde dat niet te zeggen, dus antwoordde ik alleen maar:
“Oh, ik heb ze ergens gezien waar ik was- ik bedoel als bezoeker.”
“Er is maar één plek die ik ken waar ze zo’n sloten hebben”, zei hij treurig, “en dat is in Sing Sing**.”
De gevolgtrekking was overduidelijk. Ik lachte hartelijk om de impliciete
beschuldiging en probeerde hem ervan te verzekeren dat ik, tot dan toe, nog nooit een bewoner van Sing Sing was geweest of het ooit had bezocht.
Juist toen het ochtend werd, viel ik in slaap. Het leek niet zo veel later toen mijn rust wreed verstoord werd en me werd verteld dat ik op
moest staan, het raam werd geopend en de kleren werden van mij afgetrokken. Mijn
haar was nog steeds nat en ik voelde overal pijn, alsof ik aan reuma leed. Wat
kledingstukken werden op de vloer gegooid en er werd me verteld om ze aan te
doen. Ik vroeg naar mijn eigen kleding en er werd gezegd aan te
pakken wat ik had gekregen en me rustig te houden, dit was naar het scheen de
hoofdzuster, juffrouw Grady. Ik keek ernaar. Een onderjurk gemaakt van grof
donker katoen en een goedkope witte linnen jurk met een zwarte vlek erop. Ik bond
de koorden van het schort om me heen en deed de kleine jurk aan. Het was
gemaakt, zoals alle kleding dat door de patiënten werd gedragen, door een recht
strak lijfje op een rechte rok te naaien. Toen ik het lijfje dichtknoopte,
merkte ik op dat de onderrok zo’n 15 centimeter langer was dan de bovenrok, en
op dat moment ging ik op het bed zitten en lachte ik om mijn eigen verschijning.
Geen vrouw verlangde op dat moment meer naar een spiegel dan ik.
Voordat ik klaar was met het wasritueel, werd er een bank in
de badkamer gebracht. Juffrouw Grupe en McCarten kwamen binnen met kammen in
hun handen. Er werd ons verteld om op de bank te gaan zitten en het haar van
vijfenveertig vrouwen werd gekamd door één patiënt, twee verpleegsters en zes
kammen. Toen ik sommige pijnlijke hoofden zag, bedacht ik dat dit weer iets was
waar ik niet voor getekend had. Juffrouw Tillie Mayard had haar eigen kam, maar
die werd afgepakt door juffrouw Grady. Oh, dat kammen! Ik had me nooit
gerealiseerd wat ‘iets grondig uitkammen’ betekende, maar nu wel. Aan mijn haren,
helemaal samengeklit en nat van de vorige avond, werd gerukt en getrokken, en,
na zonder succes te hebben geprotesteerd, zette ik mijn tanden op elkaar en
doorstond de pijn. Ze weigerden mij haarspeldjes te geven en er werd een vlecht
in mijn haar gedaan en deze werd vastgebonden met een rode katoenen lap. Mijn gekrulde pony
weigerde naar achteren gekamd te worden, dus deze bleef in ieder geval in zijn
oude glorie bestaan.
Hierna gingen we naar de zitkamer en zocht ik mijn metgezellen.
Eerst keek ik tevergeefs om mij heen, niet in staat om hen van de andere patiënten
te onderscheiden, maar na een tijdje herkende ik juffrouw Mayard door haar
korte haar.
“Hoe heb je geslapen na je koude bad?”
“Ik bevroor bijna en toen hield het lawaai me wakker. Het is
verschrikkelijk! Mijn zenuwen waren zo gespannen voordat ik hier kwam, ik ben
bang dat ik de spanning niet aan zal kunnen. ”
Ik deed mijn uiterste best om haar op te vrolijken. Ik vroeg of
we niet nog wat extra kleding konden krijgen, op zijn minst zoveel als
gebruikelijk was voor vrouwen, maar ze zeiden dat ik mijn mond moest houden;
dat we zoveel hadden gekregen als de bedoeling was.
We moesten verplicht om 5.30 ’s ochtends opstaan en ons om 7.15
verzamelen in de gang, waar de wachtrij-ervaring van de vorige avond herhaald werd. Toen we eindelijk de eetkamer hadden bereikt, was er voor iedere
patiënt een koude kom thee, een snee beboterd brood en een bord pap met stroop.
Ik had honger, maar het eten ging er niet in. Ik vroeg voor brood zonder boter
en dat kreeg ik. Ik kan niks bedenken wat dezelfde vieze zwarte kleur heeft. Het was
hard en sommige stukken waren niet meer dan droog deeg. Ik vond een spin in mijn
sneetje, dus at ik het niet op. Ik probeerde de pap met stroop, maar het was
afschuwelijk en dus deed ik een weinig succesvolle poging om de thee door te
slikken.
Toen we terug waren in de zitkamer werd een aantal vrouwen bevolen
om de bedden op te maken en sommige patiënten werden aan het schrobben gezet en
anderen kregen moeilijke taken die al het werk in de hal omvatten. Het waren
dus niet, zoals ik altijd had gedacht, de opzichters die de instelling zo netjes
hielden voor de arme patiënten, maar de patiënten zelf – ze maken zelfs de
slaapkamers van de verpleegsters schoon en zorgen voor hun kleding.
Rond 9.30 werd de nieuwe patiënten, waarvan ik er één van was,
verteld om naar de dokter te gaan. Ik werd naar binnen gebracht en mijn longen
en hart werden onderzocht door de flirterige jonge dokter die ons als eerste
had onderzocht op de dag van aankomst. Als ik me niet vergis, was degene die
het verslag had gemaakt de assistent opzichter, Ingram. Na een paar vragen
mocht ik weer naar de zitkamer terugkeren.
Ik kwam binnen en zag juffrouw Grady met mijn aantekeningenboekje
en lange potlood, speciaal gekocht voor de gelegenheid.
Ik wilde heel graag aantekeningen maken en ik was teleurgesteld
toen ze zei:
“Je krijgt ze niet, dus hou je mond.”
Een paar dagen later vroeg ik dr. Ingram of ik ze weer terug mocht
hebben en hij beloofde om erover na te denken. Toen ik er later weer over begon,
ze hij dat juffrouw Grady had gezegd dat ik alleen een boek had meegebracht; en
dat ik geen potlood had. Ik werd uitgedaagd en benadrukte dat ik er wel een
had, waarna ik geadviseerd werd om te vechten tegen de fantasieën in mijn
hoofd.
Nadat het huishoudelijke werk was afgerond door de patiënten, en
aangezien het een mooie, maar koude dag was, werd ons verteld om de gang in te
gaan en onze sjaals en hoeden te pakken voor een wandeling. Arme patiënten! Hoe
ze verlangden naar een briesje frisse lucht; hoe ze verlangden naar een korte vrijlating
uit hun gevangenis. Ze gingen snel de gang in en er was een schermutseling wegens
de hoeden. Wat een hoeden!
* State Correctional Institution – Pittsburgh, ook wel bekend als Western Penitentiary, was een gevangenis in Pennsylvania (afgekort met PA)
** De Sing Sing is een gevangenis in het Amerikaanse stadje Ossining in de staat New York. De officiële naam van deze maximaal beveiligde inrichting is Sing Sing Correctional Facility. (bron: Wikipedia)
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 12
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 1
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 2
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 3
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 4
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 5
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 6
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 7
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 8
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 9
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 10
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Heb je vragen of ander commentaar, plaats ze hier.