Hoofdstuk 8
In het Gekkenhuis.
Terwijl de wagen
snel door de mooie lanen naar het gesticht werd gereden, gingen mijn gevoelens
van tevredenheid wegens het bereiken van mijn doel grotendeels in rook op door
de spanning op de gezichten van mijn metgezellen. Arme vrouwen, zij hadden
geen hoop op een snelle verlossing. Ze werden naar een gevangenis gereden zonder daar iets aan te kunnen doen, naar alle waarschijnlijkheid voor het leven.
Het moet makkelijker zijn om naar de galg te lopen dan naar deze levende graftombe. De wagen snelde voort en mijn kameraden en ik wierpen een wanhopige blik op de vrijheid toen de hoge stenen gebouwen in zicht
kwamen. We passeerden een laag gebouw en
de stank was zo verschrikkelijk dat ik genoodzaakt was om mijn adem in te
houden en ik bedacht dat dit de keuken moest zijn. Achteraf kwam ik
erachter dat mijn vermoeden juist was en ik glimlachte naar het bord aan het eind
van het pad: “Deze weg is verboden voor bezoekers.” Ik denk niet dat het bord
nodig was geweest als ze de weg eenmaal hadden geprobeerd, vooral op een warme
dag.
De wagen stopte en
de verpleegster en agent die de leiding hadden, zeiden ons uit te stappen.
De verpleegster voegde eraan toe: “Godzijdank! Ze zijn rustig meegekomen.” We
gehoorzaamden de bevelen om een smalle stenen trap op te gaan die duidelijk
gebouwd was voor mensen die een trap met drie treden tegelijk konden beklimmen. Ik
vroeg me af of mijn metgezellen wisten waar ze waren, dus zei ik tegen juffrouw Tillie Mayard:
“Waar zijn we?”
“In het Blackwell’s
Island Krankzinnigengesticht”, antwoordde ze treurig.
“Ben je gek?”, vroeg
ik.
“Nee”, antwoordde
ze; “maar aangezien we hiernaartoe zijn gestuurd, zullen we ons rustig moeten
houden tot we manieren hebben gevonden om te ontsnappen. Dat zullen er echter weinig
zijn als alle artsen, zoals dr. Field, weigeren om naar me te luisteren of me
geen kans geven om te bewijzen dat ik geestelijk gezond ben.” We werden een
smalle hal binnen geleid en de deur werd achter ons op slot gedaan.
Ondanks het feit dat
ik wist dat ik geestelijk gezond was en de verzekering dat ik over een paar
dagen vrij zou zijn, voelde ik een steek in mijn hart. Krankzinnig verklaard
door vier specialisten en opgesloten achter de genadeloze grendels en tralies
van een krankzinnigengesticht! Niet in mijn eentje te worden opgesloten, maar om de
metgezel te zijn, dag en nacht, van redeloos kletsende gekken; om samen met ze
te slapen, eten, om als één van hen te worden beschouwd, was ongemakkelijk.
Angstvallig volgden we de verpleegster langs de onbeklede gang naar een kamer
gevuld met zogenoemde gestoorde vrouwen. Er werd ons gezegd te gaan zitten en
sommige patiënten maakte vriendelijk plaats voor ons. Ze keken nieuwsgierig
naar ons en één van ze kwam naar me toe en vroeg:
“Wie heeft je
hierheen gestuurd?”
“De dokters”,
antwoordde ik.
“Waarom?”, drong ze
aan.
“Nou, ze zeggen dat
ik krankzinnig ben”, gaf ik toe.
“Krankzinnig!”,
herhaalde ze ongelovig. “Het is niet aan je gezicht te zien.”
Ik concludeerde dat
deze vrouw te slim was en ik was blij om de ruwe bevelen van de verpleegster op
te volgen en naar de dokter te gaan. Deze verpleegster, juffrouw Grupe
trouwens, had een vriendelijk Duits gezicht en als ik niet een paar harde lijnen
rond de mond had opgemerkt, had ik net als mijn metgezellen verwacht dat ze ons
heel vriendelijk zou behandelen. Ze liet ons achter in een kleine wachtkamer aan
het einde van de gang en liet ons alleen, terwijl ze door een klein
kantooropening liep die naar de naburige kamer leidde.
“Ik wil graag de
wagen in”, zei ze tegen een onzichtbare partij binnen. “Het helpt om de dag
dragelijker te maken.” Hij antwoordde haar dat de buitenlucht haar uiterlijk
goed deed en ze verscheen weer voor ons met een grijnslach op haar gezicht.
“Kom hier, Tillie
Mayard”, zei ze. Juffrouw Mayard gehoorzaamde en hoewel ik het kantoor niet
kon zien, kon ik haar rustig, maar krachtig haar zaak horen bepleiten. Al haar
opmerkingen waren zo rationeel als ze maar zijn konden en ik vond dat geen
enkele arts iets anders dan onder de indruk van haar kon zijn. Ze vertelde over
haar recente ziekte, dat ze aan een zenuwaandoening leed. Ze smeekte hen alle tests te doen, als die er waren, en dat ze haar recht
moesten doen. Arm meisje, hoe mijn hart naar haar uitging! Ik besloot toen ter
plekke dat ik alle middelen zou inzetten om mijn lijdende zusters met mijn
missie te helpen; dat ik zou laten zien dat ze zonder gedegen onderzoek werden
opgenomen. Zonder enig woord van medeleven of aanmoediging werd ze
teruggebracht naar haar zitplaats.
Mw. Louise Schanz
werd naar dr. Kinier gebracht, de medische man.
“Uw naam?”, vroeg
hij luid. Ze antwoordde in het Duits dat ze geen Engels sprak en het ook niet
kon verstaan. Toen hij echter mw. Louise Schanz zei, antwoordde ze: “Ja, ja.” Vervolgens probeerde hij nog andere vragen te stellen en toen hij merkte dat ze geen woord
Engels kon verstaan, zei hij tegen juffrouw Grupe:
“U bent Duits; praat
tegen haar namens mij.”
Juffrouw Grupe
bleek iemand te zijn die zich schaamt voor haar afkomst en ze weigerde door te
zeggen dat ze maar een paar woordjes van haar moedertaal kon begrijpen.
“U weet dat u Duits
spreekt. Vraag deze vrouw wat haar man doet.” En ze lachten allebei alsof het
om een grap ging.
“Ik kan het maar een
beetje spreken”, protesteerde ze, maar uiteindelijk slaagde ze erin om het
beroep van meneer Schanz te achterhalen.
“Welnu, wat was het
nut om tegen me te liegen?”, vroeg de dokter met een glimlach die zijn onbeschoftheid liet verdwijnen.
“Ik kan niets meer
zeggen”, zei ze en dat deed ze ook niet meer.
En zo werd mw.
Louise Schanz in het gesticht opgenomen zonder een kans zich verstaanbaar te
maken. Is er een excuus te bedenken voor zo’n laksheid, vraag ik me af, als het
zo gemakkelijk is om een tolk in te schakelen? Als de opname maar voor enkele
dagen zou zijn, zou men de noodzaak ervan nog in twijfel kunnen trekken. Maar
dit was een vrouw die zonder haar toestemming uit de vrije wereld was gerukt
en naar het gesticht was gebracht en geen kans kreeg om haar geestelijke
gezondheid te bewijzen. Hoogst waarschijnlijk voor het leven opgesloten achter
de tralies van een gesticht, zonder dat haar ooit in haar eigen taal verteld is
over het hoe en waarom. Vergelijk dit met een crimineel die iedere kans krijgt
om zijn onschuld te bewijzen. Wie wil dan niet liever een moordenaar zijn en
het risico nemen om levenslang te krijgen dan om krankzinnig verklaard te
worden zonder enige hoop op ontsnapping? Mw. Schanz smeekte in het Duits dat ze
wilde weten waar ze was en of ze vrijgelaten kon worden. Met een stem gebroken
door snikken, werd ze zonder gehoord te zijn naar ons toe geleid.
Mw. Fox moest daarna
dit slappe inhoudsloze onderzoek ondergaan en werd het kantoor uitgeleid,
veroordeeld. Daarna was mejuffrouw Annie Neville aan de beurt en ik was weer
als laatste over. Tegen die tijd had ik besloten om me te gedragen alsof ik
vrij was, behalve dat ik zou weigeren te vertellen wie ik was en waar ik
woonde.
Terug naar:
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 1
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 2
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 3
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 4
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 5
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 6
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 7
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 1
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 2
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 3
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 4
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 5
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 6
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 7
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Heb je vragen of ander commentaar, plaats ze hier.