Hoofdstuk 3
In het Tijdelijke Huis voor Vrouwen
Het was nu aan mij om aan mijn carrière als het krankzinnige
meisje Nellie Brown te beginnen. Terwijl ik door de straat liep, probeerde ik
de houding aan te nemen van de jonge vrouwen op foto’s met de titel ‘Dromen’.
Afwezige blikken maken een verwarde indruk. Ik liep door het kleine geplaveide
voortuintje naar de voordeur van het Huis. Ik trok aan de bel, die zo hard als
een kerkklok klonk, en wachtte zenuwachtig tot de deur open zou gaan die mij
volgens het plan spoedig weg zou sturen en in de goede handen van de politie
zou doen belanden. De deur werd met veel geweld opengegooid, waarna er een kort
geelharig meisje van zo’n dertien lentes oud voor me stond.
"Is de vrouw des huizes aanwezig?", vroeg ik zwakjes.
"Ja, ze is er; ze heeft het druk. Ga naar de achterkamer",
antwoordde het meisje met een luide stem, zonder enige verandering in haar
merkwaardig volwassen gezicht.
Het Tijdelijke Huis voor Vrouwen |
Ik volgde deze niet al te aardige of beleefde instructie op
en kwam terecht in een donkere oncomfortabele achterkamer. Daar wachtte ik op
de komst van mijn gastvrouw. Ik zat daar minstens twintig minuten toen een
slanke vrouw, gekleed in een simpele donkere jurk, binnenkwam, voor me ging
staan en onderzoekend uitriep:
"En?"
"En?"
"Bent u de vrouw des huizes?", vroeg ik.
"Nee", antwoordde ze, "de vrouw des huizes is ziek; ik ben
haar assistent. Wat wil je?"
"Ik wil hier een paar dagen blijven, als u plaats voor me
heeft."
"Nou, ik heb geen eenpersoonskamers, we zitten overvol; maar
als je een kamer wilt delen met een ander meisje, kan ik dat voor je regelen."
"Daar zou ik heel blij mee zijn", antwoordde ik. "Hoeveel
kost dat?" Ik had maar zeventig cent bij me, wetende dat hoe minder geld ik
bij me had, hoe eerder ik eruit zou worden gegooid en dat is waar ik naartoe
wilde werken.
"We rekenen dertig cent per nacht", was haar antwoord op
mijn vraag, waarna ik voor één overnachting betaalde. En ze vertrok met de
verontschuldiging dat ze nog iets anders te doen had. Alleen achtergelaten
besloot ik mezelf bezig te houden door mijn omgeving te onderzoeken.
Deze was op zijn zachtst gezegd niet opbeurend. Een
kledingkast, bureau, boekenkast, orgel en een aantal stoelen maakten de
inrichting, waar het daglicht nauwelijks binnendrong, af.
Tegen de tijd dat ik vertrouwd was geraakt met mijn
vertrekken, begon er een bel, die qua geluidssterkte de deurbel evenaarde, te
klingelen in de kelder en kwamen er vrouwen uit alle gedeeltes van het huis
tegelijkertijd samen en begaven zich naar beneden. Aangezien alle tekenen
daarop wezen, veronderstelde ik dat het middagmaal werd opgediend, maar omdat
niemand iets tegen mij had gezegd, deed ik geen poging om de hongerige stoet te
volgen. Ik hoopte echter wel dat iemand me zou uitnodigen om mee naar beneden
te komen. Het zorgt altijd voor zo’n eenzaam gevoel van heimwee, wetende dat
anderen aan het eten zijn en wij de kans niet krijgen, ook al hebben we geen honger.
Ik was blij dat de assistent van de vrouw des huizes naar boven kwam en vroeg
of ik niks wilde eten. Ik antwoordde van wel en vroeg hoe ze heette. Mevrouw
Stanard, zei ze, en ik schreef het meteen op in mijn notitieboekje dat ik had
meegenomen met het doel om aantekeningen te maken en waarin ik op een aantal
pagina’s gebrabbel had geschreven voor nieuwsgierige wetenschappers.
Aldus uitgerust wachtte ik op nieuwe ontwikkelingen. Om weer
terug te komen op mijn middagmaal - nou ik volgde mevrouw Stanard over de
onbeklede trappen naar de kelder waar een grote groep vrouwen aan het eten was.
Ze vond een plaatsje voor mij aan een tafel met drie andere vrouwen. De
kortharige bediende die de deur had opengemaakt, maakte nu haar opwachting als
serveerster. Ze plaatste haar handen op haar heupen, staarde me aan, wat me van
mijn à propos bracht, en zei:
"Gekookt schaap, gekookt rund, bonen, aardappelen, koffie of
thee?"
"Rund, aardappelen, koffie en brood", antwoordde ik.
"Het brood gaat erin", legde ze uit, terwijl ze naar de
keuken achterin liep. Het duurde niet lang voordat ze terugkeerde met een groot zwaar gehavend dienblad met mijn
bestelde eten dat ze vervolgens voor me
neersmeet. Ik begon aan mijn simpele maaltijd. Deze was niet erg aanlokkelijk, dus terwijl ik deed alsof ik at,observeerde ik de anderen.
Nellies eerste maaltijd in het Huis |
Ik heb vaak gemoraliseerd over de weerzinwekkende vorm die
liefdadigheid altijd aanneemt. Hier was een huis met eerzame vrouwen, maar wat
dreef de naam de spot hiermee. De vloer was kaal en de kleine houten tafels
waren verstoken van moderne verfraaiingen zoals lak, poetsmiddel en
tafelkleden. Het is zinloos over de prijs van linnengoed te praten en het
effect op de beschaving. Toch moeten deze eerlijke arbeidsters, de meest
eerzame vrouwen, deze barre plek hun thuis noemen.
Na het middagmaal gingen de vrouwen naar een bureau in de
hoek waarachter mevrouw Stanard was gezeten en betaalden de rekening. Ik kreeg
een veel gebruikte en misbruikte rode rekening aangeboden door een origineel exemplaar
van het menselijk soort in de vorm van mijn serveerster. Mijn rekening bedroeg
ongeveer dertig cent.
Na het middagmaal ging ik naar boven en nam mijn plek in de
achterkamer weer in. Het was tamelijk koud en oncomfortabel en ik wist zeker ik
deze toestand niet lang kon volhouden, dus hoe sneller ik de rol van
krankzinnige op me zou nemen, hoe sneller ik bevrijd zou worden van deze
opgelegde ledigheid. Ach! Dat was inderdaad de langste dag die ik ooit heb
ervaren. Ik keek lusteloos naar de vrouwen in de voorkamer, waar iedereen zat
behalve ik.
Eén vrouw deed niks anders dan lezen en aan haar hoofd
krabben en riep af en toe goeiig "Georgie", zonder haar ogen van haar boek af
te wenden. "Georgie" was haar overactieve zoon die meer lawaai in zich had dan
enig ander kind dat ik ooit had ontmoet. Hij deed onbeschoft en ongemanierd,
vond ik, en de moeder zei er nooit iets van, behalve als ze iemand anders naar
hem hoorde schreeuwen. Een andere vrouw viel steeds in slaap en wekte zichzelf
dan met haar eigen gesnurk. Ik was er stiekem dankbaar voor dat ze alleen
zichzelf wekte. De meerderheid van de vrouwen zat er te niksen, maar er waren
er een paar bij die kant maakten en onophoudelijk aan het haken waren. De enorme
deurbel leek onophoudelijk te gaan, evenals het kortharige meisje. Ze was
trouwens één van die meisjes dat de hele tijd flarden van alle liedjes en
kerkliederen zong die de laatste vijftig jaar gecomponeerd zijn. Het
belgerinkel bracht nog meer mensen met zich mee die onderdak voor de nacht
nodig hadden. Met uitzondering van één vrouw, die van het platteland afkomstig was en een
dagje was gaan winkelen, waren het werkende vrouwen, sommigen met kinderen.
Tegen het vallen van de avond kwam mevrouw Stanard naar me
toe en zei:
"Wat is er aan de hand? Heb je verdriet of problemen?"
"Nee", antwoordde ik, bijna overdonderd door haar vraag. "Waarom?"
"Oh, omdat", zei ze vrouwelijk, "ik het kan aflezen aan je
gezicht. Het vertelt een verhaal vol problemen."
"Ja, alles is zo treurig", zei ik in het wilde weg, wat mijn
krankzinnigheid moest reflecteren.
"Maar je moet jezelf niet toestaan om je daar zorgen over
te maken. We hebben allemaal onze problemen, maar daar komen we uiteindelijk uit. Wat voor werk zoek je?"
"Ik weet het niet; het is allemaal zo treurig", antwoordde
ik.
"Zou je een kinderjuffrouw willen zijn en een mooi wit kapje
en schort willen dragen?", vroeg ze.
Ik duwde een zakdoek tegen mijn gezicht om een glimlach te
verbergen en antwoordde mompelend: "Ik heb nooit gewerkt; ik weet niet hoe het
moet."
"Maar je moet het leren", drong ze aan; "al deze vrouwen hier
werken."
"Echt?", fluisterde ik met een zacht trillende stem. "Nou,
ze zien er vreselijk uit; als gekke vrouwen. Ik ben echt bang voor ze."
"Ze zien er niet erg aardig uit", antwoordde ze instemmend, "maar het zijn goede en eerlijke werkende vrouwen. We hebben hier geen gekken."
Weer drukte ik mijn zakdoek tegen mijn gezicht om een
glimlach te verbergen, aangezien ze voor het aanbreken van de ochtend wel zou denken dat er zich één gek onder haar kudde bevond.
"Ze zien er allemaal gek uit", bevestigde ik weer, "en ik
ben bang voor ze. Er zijn zoveel gekke mensen om ons heen en men kan nooit
weten wat ze zullen doen. Er worden zoveel moorden gepleegd en de politie vangt
de moordenaars nooit." En ik eindigde met een snik waar zelfs een publiek met
verveelde critici van onder de indruk zou zijn geweest. Er ging een
krampachtige schok door haar heen en ik wist dat ik een doelpunt had gemaakt.
Het was amusant om te zien hoe opmerkelijk snel ze erover deed om uit haar
stoel op te staan en opgejaagd te fluisteren: "Ik kom straks weer terug voor
een praatje." Ik wist dat ze niet terug zou komen en dat deed ze ook niet.
Toen de bel voor het avondeten luidde, ging ik met de anderen
mee naar de kelder en nam deel aan het avondmaal, wat niet veel verschilde van
het middagmaal, behalve dat het menu beperkter was en er meer mensen waren, de
vrouwen die gedurende dag aan het werk waren geweest waren nu terug. Na de
maaltijd verspreidden we ons in de zitkamers waar iedereen zat of stond,
aangezien er niet genoeg stoelen waren.
Het was een verschrikkelijk lange avond en het licht dat
afkomstig was van de enige gaslamp in de zitkamer en de olielamp in de hal
omhulde ons in een schemerachtige kleur en schilderde onze zielen marineblauw.
Ik had het gevoel dat ik niet lang in deze sfeer ondergedompeld hoefde te
worden om rijp te zijn voor de plek waar ik naartoe wilde.
Ik zag twee vrouwen die van iedereen het meest sociaal leken
en koos hen uit als degenen die mijn redding moesten bewerkstelligen, of beter
gezegd, mijn schuldigverklaring en veroordeling. Ik verontschuldigde me en zei
dat ik me eenzaam voelde en vroeg of ik mocht aanschuiven. Ze stemden
vriendelijk toe, dus ging ik met mijn hoed en handschoenen aan zitten, niemand
vroeg me om ze weg te leggen, en luisterde naar de nogal saaie conversatie
waaraan ik niet deelnam, maar slechts een droevig gezicht opzette en op hun opmerkingen reageerde met enkel een "Ja" of "Nee" of "Ik weet het niet". Een
aantal keren zei ik tegen ze dat iedereen in het Huis gek leek, maar ze waren
te traag om er op in te gaan. Eén van ze zei dat ze mevrouw King heette en uit
het Zuiden afkomstig was. Toen zei ze dat ik een zuidelijk accent had. Ze vroeg
me kortaf of ik niet uit het Zuiden afkomstig was. Ik zei: "Ja". De
andere vrouw begon toen te praten over de veerboten naar Boston en vroeg of
ik wist wanneer ze vertrokken.
Eventjes viel ik uit mijn rol van krankzinnige en vertelde
haar de juiste vertrektijd. Ze vroeg vervolgens wat voor werk ik ging doen en
of ik al ooit gewerkt had. Ik antwoordde dat ik het erg verdrietig vond dat er
zoveel werkende mensen in de wereld waren. Ze antwoordde dat ze niet veel geluk
had gehad en naar New York was gegaan waar ze enige tijd werk had gehad waarbij
ze proeven van een medisch woordenboek moest corrigeren, maar dat haar
gezondheid eronder leed en dat ze nu weer terug ging naar Boston. Toen de
dienstmeid kwam om ons te vertellen dat we naar bed moesten, merkte ik op dat
ik bang was en waagde het weer om te beweren dat alle vrouwen in het huis gek
leken te zijn. De meid stond erop dat ik naar bed zou gaan. Ik vroeg of ik niet
op de trap mocht zitten, maar ze zei vastbesloten: "Nee; iedereen in het huis
zou denken dat je gek was." Uiteindelijk stond ik ze toe om een kamer voor me
klaar te maken.
Hier moet ik in mijn verhaal een nieuw personage met name
introduceren. Het gaat om de vrouw die een proeflezer was geweest en terug
wilde keren naar Boston. Ze was ene mevrouw Caine, die even moedig als
goedhartig was. Ze kwam in mijn kamer en ging lange tijd bij me zitten en
praatte met me, maakte mijn haren zachtjes los. Ze probeerde me over te halen
om me uit te kleden en naar bed te gaan, maar ik bleef koppig weigeren. In de
tussentijd hadden een aantal huisgenoten zich om ons heen verzameld. Ze uitten
zich op verschillende manieren. "Arme gek!", zeiden ze."Nou ze is echt
gek!" "Ik ben bang om hier met zo’n gek in huis te blijven." "Ze heeft ons tegen
de ochtend allemaal vermoord." Eén vrouw wilde dat er een politieagent
zou worden geroepen om me daar weg te halen. Ze waren allemaal vreselijk bang.
Niemand wilde de verantwoordelijkheid voor me op zich nemen
en de vrouw die de kamer met me deelde, verklaarde dat ze niet bij 'die gekke
vrouw' wilde blijven, zelfs niet voor al het geld van de Vanderbilts*. Toen zei
mevrouw Caine dat ze wel bij mij zou blijven. Ik zei dat ik dat graag wilde.
Dus werd ze bij mij achtergelaten. Ze kleedde zich niet uit, maar ging op bed
liggen, terwijl ze al mijn bewegingen in de gaten hield. Ze probeerde me over
te halen om te gaan liggen, maar ik was bang om daaraan toe te geven. Ik wist
namelijk dat als ik dat eenmaal zou doen, ik in slaap zou vallen en zo
aangenaam en vredig zou slapen als een kind. Het was niet uit te sluiten dat ik
mezelf dan zou verraden. Dus stond ik erop om op de rand van het bed te zitten
en wezenloos voor me uit te staren. Mijn arme kamergenote werd er belabberd en
ongelukkig van. Om de paar minuten stond ze op om naar me te kijken. Ze vertelde
dat mijn ogen vreselijk fel glansden en begon toen allemaal vragen te stellen,
waar ik had gewoond, hoe lang ik al in New York verbleef, wat ik allemaal had
gedaan en nog allemaal andere dingen. Op haar vragen gaf ik maar één antwoord –
ik vertelde haar dat ik alles was vergeten, dat sinds mijn hoofdpijn was
begonnen, ik me niks meer kon herinneren.
Arme ziel! Wat behandelde ik haar wreed en wat was ze
goedhartig! Hoe ik ze allemaal martelde! Eén van ze had over me gedroomd, had
een nachtmerrie. Nadat ik ongeveer een uur in de kamer was, werd ik opgeschrikt
door het geschreeuw van een vrouw in de naburige kamer. Ik begon me in te
beelden dat ik al echt in een krankzinnigengesticht was.
Mevrouw Caine werd wakker, keek om zich heen, was bang en
luisterde. Ze ging vervolgens naar de naburige kamer en ik hoorde dat ze een vrouw vragen stelde. Toen ze terugkwam, vertelde ze me dat de vrouw een
vreselijke nachtmerrie had gehad. Ze had over mij gedroomd. Ze had me gezien,
zei ze, op haar afstormend met een mes in mijn hand, met de bedoeling om haar
te vermoorden. Terwijl ze van me probeerde te ontsnappen kon ze gelukkig heel
hard schreeuwen en werd zo wakker uit haar nachtmerrie. Toen ging mevrouw Caine
weer naar bed, tamelijk opgewonden, maar slaperig.
Ik was ook uitgeput, maar ik had mezelf schrap gezet voor
het werk en was vastbesloten om de hele nacht op te blijven om zo de rol die ik
op me had genomen tot de ochtend vol te houden. Ik hoorde dat het middernacht
werd. Ik moest nog zes uur wachten tot het zou dagen. De tijd ging
ondraaglijk langzaam. Minuten werden uren. De geluiden in het huis en de straat
verstomden. Vrezend dat de slaap mij in zijn greep zou krijgen, begon ik op
mijn leven terug te kijken. Hoe vreemd allemaal! Eén gebeurtenis, nog zo
onbeduidend, is toch weer een link die ons ketent aan ons onveranderlijke lot.
Ik begon bij het begin en herleefde mijn levensverhaal. De herinnering aan oude
vrienden kwam weer met een aangename sensatie tot leven; oude vijandigheid, oud
hartzeer, oude vreugdes waren weer aanwezig. De omgeslagen bladzijdes van mijn
leven waren weer teruggeslagen en het verleden werd het heden. Toen ik klaar
was, richtte ik mijn gedachten vol moed naar de toekomst, me eerst afvragend
wat de volgde dag zou brengen, daarna plannen makend om mijn project uit te
voeren. Ik vroeg me af of ik erin zou slagen om de rivier over te steken naar
het doel van mijn vreemde ambitie, om uiteindelijk een bewoner te worden van de
vertrekken waar mijn mentaal gebroken zusters verbleven. En dan, eenmaal
binnen, wat zouden dan mijn ervaringen zijn? En daarna? Hoe kom ik eruit? Bah!
zei ik, ze zullen me eruit krijgen.
Dat was de geweldigste nacht van mijn leven. Een paar uur
lang stond ik oog in oog met mezelf.
Ik keek uit het raam en verwelkomde vreugdevol de kleine
fonkeling van de zonsopgang. Het werd lichter en grijs, maar de stilte was nog
steeds opvallend aanwezig. Mijn kamergenote sliep. Ik had nog steeds een uur of
twee te overbruggen. Gelukkig vond ik een bezigheid voor mijn geest. Robert
Bruce** had gedurende zijn gevangenschap vertrouwen in de toekomst gekregen en de
tijd zo aangenaam mogelijk gedood door te kijken hoe de gevierde spin zijn web
aan het bouwen was. Ik had minder edel ongedierte dat mijn aandacht trok. Toch
denk ik dat ik een aantal waardevolle ontdekkingen in de natuurgeschiedenis heb
gedaan. Ik stond op het punt om in weerwil van mezelf in slaap te vallen toen
ik plotseling klaarwakker schrok. Ik dacht dat ik iets hoorde kruipen en vallen
op de sprei met een bijna onhoorbare plof.
Ik had de gelegenheid om deze interessante dieren grondig te
onderzoeken. Ze waren klaarblijkelijk voor het ontbijt gekomen en waren tamelijk teleurgesteld dat hun
hoofdgerecht er niet was. Ze renden op en neer, kwamen bijeen, leken een
interessante conversatie te houden, en waren in alle opzichten ontdaan over de
afwezigheid van een smakelijk ontbijt. Na een nogal lange beraadslaging
verdwenen ze uiteindelijk, op zoek naar andere slachtoffers, mij achterlatend,
de lange minuten doorbrengend door naar kakkerlakken te kijken, wiens grootte
en beweeglijkheid mij nogal verrasten.
Mijn kamergenote was lange tijd in diepe slaap, maar werd nu
wakker en was verrast dat ik nog steeds wakker was en klaarblijkelijk nog zo
fris als een hoentje. Ze was vriendelijk als altijd. Ze kwam naar me toe en
pakte mijn handen vast en probeerde me gerust te stellen en vroeg me of ik niet
naar huis wilde. Ze hield me boven tot bijna iedereen het huis uit was en
bracht me toen naar de kelder voor koffie en een broodje. Na in stilte gegeten te hebben, ging ik terug naar mijn kamer waar ik ging zitten
kniezen. Mevrouw Caine werd steeds ongeruster. "Wat nu?", bleef ze maar
uitroepen. "Waar zijn je vrienden?" "Nee", antwoordde ik, "Ik heb geen
vrienden, maar ik heb een paar koffers. Waar zijn ze? Ik wil ze hebben." De
goede vrouw probeerde me te kalmeren door te zeggen dat ze er op tijd zouden
zijn. Ze dacht dat ik krankzinnig was.
Toch vergeef ik het haar. Pas als men in de problemen
belandt, realiseert men hoe weinig medeleven en vriendelijkheid er in de wereld
is. De vrouwen in het Huis die niet bang voor me waren, wilden zich ten koste
van mij vermaken en hadden me dus lastig gevallen met vragen en opmerkingen die
in het geval ik echt krankzinnig was geweest, wreed en onmenselijk zouden zijn
geweest. Maar één vrouw hier, de mooie en fijngevoelige mevrouw Caine, had ware
vrouwelijke gevoelens getoond. Ze droeg de anderen op te stoppen met pesten en ging in het bed liggen van de vrouw die weigerde bij mij in de buurt
te slapen. Ze protesteerde tegen het voorstel om me alleen te laten en me ‘s
nachts op te sluiten, zodat ik niemand kwaad kon doen. Ze stond erop om bij me
te blijven om me zo nodig hulp te kunnen bieden. Ze streek mijn haren glad en
waste mijn gezicht en kalmeerde me zoals een moeder bij een ziek kind zou doen.
Ze probeerde me op allerlei manieren te overtuigen naar bed te gaan en te rusten
en toen het bijna ochtend was, stond ze op en wikkelde een deken om me heen uit
vrees dat ik kou zou vatten; toen kuste ze mijn voorhoofd en fluisterde vol
medeleven:
"Arme kind, arm kind!"
Hoe bewonderde ik de moed en vriendelijkheid van die kleine
vrouw. Hoe ik ernaar verlangde om haar gerust te stellen en te fluisteren dat
ik niet krankzinnig was en ik hoopte dat als er ooit een meisje in de
ongelukkige toestand verkeerde die ik veinsde, ze iemand zou ontmoeten die in
het bezit was van dezelfde medemenselijkheid als mevrouw Ruth Caine.
⃰ De Vanderbilts zijn een prominente en vroeger zeer rijke familie in de geschiedenis van de Verenigde Staten. Ze zijn van Nederlands-Amerikaanse afkomst. (bron: Wikipedia)
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 4
Terug naar:
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 1
Tien Dagen in een Gekkenhuis door Nellie Bly - Hoofdstuk 2
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Heb je vragen of ander commentaar, plaats ze hier.