Greep uit de artikelen

zaterdag 15 oktober 2016

Het zwarte verleden: Slavenopstanden in de Nederlandse geschiedenis

In de geschiedenis van de Nederlandse slavenhandel hebben de tot slaaf gemaakte Afrikanen zich regelmatig en in de meeste gevallen tevergeefs verzet. Dit gebeurde zowel onderweg naar als in de koloniën. De opstanden werden meestal bloedig neergeslagen. Op de schepen waren regelmatig ongeregeldheden. Vooral aan de Afrikaanse kust deden zich ontsnappingspogingen voor. Over het algemeen werd hier niks over vermeld in de scheepsjournaals. Dit gebeurde alleen als het aantal slachtoffers groot was. In de koloniën ging het meestal om weggelopen slaven (marrons of bosnegers genoemd) die aanvallen en bevrijdingsacties uitvoerden. Deze gebeurtenissen werden beschreven in de boekhouding van de plantage-eigenaren of in de dagboeken van de gouverneurs. Hier een aantal van deze opstanden.




1644-1645- Nederlands-Brazilië: gevechten tegen weggelopen slaven uit nederzetting Palmares 

Palmares (Quilombo dos Palmares) was een nederzetting aan de noordoostkust van Brazilië, in de omgeving van de staat Pernambuco, die in de zeventiende eeuw door gevluchte slaven was gesticht. Er woonden wel 30 duizend slaven. In de zestiende en begin zeventiende eeuw werd de noordoostelijke kust van Brazilië gekoloniseerd door de Portugezen die er suikerrietplantages vestigden en er slaven uit Afrika en indianen te werk stelden. Enkele slaven en indianen wisten te ontsnappen en stichtten nederzettingen (quilombos) in de bossen, waar veel palmbomen (palmares) stonden. Er woonden ook joden en moslims. 

Zumbi geschilderd door
Antônio Parreiras (1860-1937)
De Portugezen voerden geregeld militaire aanvallen uit om het gebied weer onder hun controle te krijgen. Dit was zonder succes. Nadat de Nederlanders het gebied rond 1630 hadden overgenomen, duurde de militaire acties tegen de nederzetting voort. De Nederlanders slaagden er echter ook niet in om Palmares onder controle te krijgen. Uiteindelijk werden de Nederlandse kolonisten weer door de Portugezen verjaagd en de militaire acties duurden voort. In 1678 bood de Portugese gouverneur aan om de strijd te staken als de leider van Palmares, Ganga-Zumba, zou beloven geen gevluchte slaven meer op te nemen en niet meer tegen de Portugezen te vechten. In ruil zou Palmares onafhankelijk en de mensen die er geboren waren, vrij zijn. Ganga-Zamba voelde hier wel wat voor, maar de militaire leider van Palmares, Zumbi, verzette zich hiertegen. Hij wilde vrijheid voor alle slaven. In 1694 heroverden de Portugezen het gebied. Twee jaar later werd Zumbi, die ondertussen de leider van Palmares was geworden, onthoofd. De overgebleven bewoners werden als slaven verkocht.

Palmares wordt nog altijd gezien als een symbool tegen slavernij en onderdrukking. Zumbi wordt in Brazilië als een held en vrijheidsstrijder geëerd. Op 20 november, de Dag van het Zwarte Bewustzijn, wordt hij door de Afro-Brazilianen herdacht.


1716Curaçao: Slavenopstand onder leiding van Maria

De slavin Maria was een kokkin op plantage St. Maria die tot taak had nieuw aangekomen slaven onder haar hoede te nemen en voor te bereiden op de slavenveiling. Op 15 september 1716 werd opzichter Christiaan Muller en een aantal leden van het Nederlandse personeel, waaronder kinderen, door een groep slaven vermoord. De opstand werd al snel de kop in gedrukt en na te zijn gefolterd, bekende Maria's minnaar Tromp dat Maria de opstand uit wraak had georganiseerd, omdat ze de opzichter Muller verantwoordelijk achtte voor de dood van haar man. Maria bleef, na te zijn gemarteld, ontkennen iets te maken te hebben met de opstand. Maria en 9 andere slaven werden ter dood veroordeeld. Ze werd op 9 november aan een paal vastgemaakt en levend verbrand. Haar as werd in zee gegooid.


1735 - opstand op het slavenschip De Hoop

Het slavenschip De Hoop vertrok in 1735 van Vlissingen naar Gambia om 309 slaven op te halen en naar Zuid-Amerika te vervoeren. Na Gambia te hebben aangedaan, maakte het schip een tussenstop in het huidige Liberia om handel te drijven. Volgens een scheepsverslag kwam er Afrikanen aan boord om de slaven te bevrijden. Een deel van de bemanning en de kapitein Huybert Eversz werden doodgeslagen. De rest wist veilig terug te keren naar Vlissingen.
Afbeelding die toont hoe de slaven op de schepen
werden vervoerd.


1738- Slavenschip Leusden zonk met slaven aan boord

Hier ging het feitelijk niet om een slavenopstand, maar om de vrees voor een slavenopstand wat een grote tragedie tot gevolg had. Het slavenschip Leusden van de West-Indische Compagnie (WIC) met 700 slaven aan boord was op weg van Afrika (Ghana) naar Suriname. Door een navigatiefout belandde het schip op 1 januari 1738 niet in de Surinamerivier, maar op een zandbank in de Marowijnerivier. Er ontstond een groot lek waardoor het schip zonk. Uit angst voor een opstand van de slaven die onrustig waren geworden, timmerde de bemanning op bevel van kapitein Jochem Outjes het ruim dicht. Hierna verlieten de zeelieden het schip en zonk het schip met ruim 650 slaven aan boord.


Kijk hier naar de trailer van de documentaire 'Slavenschip Leusden, sabi yu historia':





1741-opstand op het schip Middelburgs Welvaren

Op het slavenschip Middelburgs Welvaren van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) dat onderweg was van Afrika naar Berbice brak in 1741 een slavenopstand uit. De gouverneur van Suriname schreef in zijn dagboek dat de slaven de bemanning hadden aangevallen. Van de 260 slaven werden er 213 doodgeschoten. De bemanning bleef ongedeerd.


1757-1760- Suriname: slavenopstand bij de Tempati Kreek 

Marrons in Suriname, door Théodore Bray (tussen 1841-1868)
Honderden slaven uit meerdere houtplantages bij de Tempati Kreek in Suriname kwamen in opstand en sloten zich aan bij de weggelopen slaven, ook wel marrons genoemd, die in de bossen woonden. In vergelijking met de slaven op de suiker- en koffieplantages hadden de slaven van de houtplantages het relatief goed. Ze hadden bepaalde privileges en er was veel minder toezicht. In 1757 wilde de eigenaar van houtplantage La Paix een aantal van zijn slaven op zijn suikerplantage te werk stellen. De slaven wilde niet gescheiden worden van hun familie en verzetten zich hiertegen.

Voordat er versterking arriveerde, wisten de slaven de opstand uit te breiden naar een aantal plantages in de buurt. Ze slaagden erin de plantage-eigenaren en opzichters te overmeesteren, waarna ze de bossen in vluchtten en het koloniale leger wisten te verslaan. Ze sloten zich aan bij andere gevluchte slaven waar ze uiteindelijk zouden behoren tot de groep Marrons die Ndyuka (of Okanisi of Aukaners) worden genoemd. Op 10 oktober 1760 sloten de Ndyuka, onder leiding van de uit Jamaica afkomstige Adyáko Benti Basiton (ook wel Boston Bendt genoemd), een vredesverdrag met de Nederlandse kolonisten en werden vrij en onafhankelijk. Deze dag, de Dag van de Marrons, wordt nu nog jaarlijks in Suriname en Frans-Guyana herdacht.


Kapitein J.G. Stedman gebogen over een dode marron
na de aanval op Boni's dorp Gado Sabi. 

1760-1800- Suriname: Twee Boni-oorlogen tussen plantagehouders en weggelopen slaven

Ondanks het vredesverdrag met de Ndyuka bleven er slaven naar de marrons in de jungle vluchten. De slaven op de suikerplantages hadden het zwaar en honderden vluchtten de bossen in waar ze zich organiseerden. De leider van deze groep, de Cottica Marrons, heette Boni, zoon van een Nederlander en een gevluchte slavin. Onder zijn aanvoering werden er aanvallen op plantages in het Oosten van Suriname uitgevoerd. Hun uitvalsbasis was een fort (Buku), midden in een moeras in het district Commewijne.

De plantage-eigenaren en gezagshebbers maakte zich grote zorgen om deze groep Marrons. De vlucht van de vele slaven zorgde voor instabiliteit en onrust en betekende kapitaalverlies. Daarnaast kostte de strijd tegen de Marrons veel geld. Door de ligging van het fort was het haast onmogelijk voor de kolonisten om het te veroveren. De half Schotse John Gabriël Stedman maakte tussen 1773 en 1777 deel uit van één van de strafexpedities naar het fort. Hij schreef over deze gebeurtenissen in het boek Narrative of a five years' expedition against the revolted Negroes of Surinam (Reize naar Surinamen en de binnenste gedeelten van Guiana).

Onder leiding van officier P. Stoelmans werd er in 1772 een speciale eenheid opgericht, het Korps Zwarte Jagers, vanwege hun rode mutsen ook wel Redi Moesoe genoemd. Het korps bestond uit 300 slaven die in ruil voor hun vrijheid en een stuk land meevochten. John Gabriel Stedman sprak in zijn boek lovend over deze soldaten en zei dat één soldaat van de Zwarte Jagers zes keer zoveel waard was als één Europese soldaat. Tijdens de Tweede Boni-oorlog (1779-1793) werd de geheime toegang tot het fort verraden en werd het fort vernietigd. Boni vluchtte naar Frans Guyana en zette zijn strijd voort tot hij in 1793 gedood werd.


1763- Berbice: De Grote Slavenopstand

Monument in Georgetown, Guyana, ter nagedachtenis
 van Kofi, de leider van de slavenopstand
De slavenopstand in Berbice was de eerste slavenopstand op het Amerikaanse continent. Berbice was een Nederlandse kolonie aan de noordelijke kust van Zuid-Amerika en maakte deel uit van Nederlands-Guiana. Het aantal slaven in de kolonie bedroeg ongeveer 5000 en was veel hoger dan het aantal kolonisten, namelijk 350. Er heersten al spanningen in het land. Een jaar eerder, in 1762 had zich namelijk een kleine slavenopstand voorgedaan op plantages Goedland en Goed Fortuin. Deze werd bloedig neergeslagen met de dood van ruim 30 slaven tot gevolg. Volgens een brief van gouverneur van Hoogenheim heerste er een ernstige epidemie, waarschijnlijk dysenterie, waar al een aantal plantagedirecteuren aan overleden waren. Daarnaast waren er veel soldaten overleden of ziek. De voedselschaarste zorgde ook voor veel problemen: honger in combinatie met de zeer slechte behandeling leidde tot veel onrust onder de slaven. Van Hoogenheim verzocht om versterking uit Europa.

Op 23 februari 1763 werd er op plantage Magdelenenburg een timmerman door slaven vermoord. Onder leiding van Coffy of Kofi, een slaaf afkomstig van plantage Lilienburg, trokken de opstandige slaven naar de naburige plantages, waaronder Providence en Stevensburg. In de dagen die volgden sloten zich steeds meer slaven bij de groep aan en tijdens hun plundertochten werden plantage-eigenaren vermoord en plantages afgebrand. De overlevende kolonisten vluchtten naar de plantage Peereboom.

Gouverneur van Hoogenheim verzamelde zoveel mogelijk mannen om de plantage te verdedigen. Hij riep de hulp in van de kapitein van het aangemeerde schip Adriana Petronella met het verzoek hen te komen halen, maar deze weigerde. Onder leiding van Johan George en Ambrosius Zubli werd de plantage uiteindelijk bestormd door zo'n 600 slaven. Na het uitbreken van gevechten kwamen de meeste Europeanen wreed tot hun einde. De rest vluchtte naar Fort Nassau waar een aantal schepen lagen. Er was echter nauwelijks genoeg eten en drinken voor het grote aantal vluchtelingen. Er waren maar 16 soldaten en een tekort aan wapens om het fort te verdedigen. De vluchtelingen en slaven bereikten een wapenstilstand en de kolonisten mochten Berbice per schip verlaten. De slaven hielden zich echter niet aan de afspraak en vermoordden een groot aantal Europeanen tijdens hun vlucht naar de boot. De overgebleven vluchtelingen wist weg te komen naar plantage De Dageraad.

Er waren onderlinge spanningen tussen de slaven. Sommigen werden gedwongen om mee te doen aan de opstand en er heerste rivaliteit onder de leiders Coffy, een huisslaaf, en Akara en Atta, veldslaven, wat uiteindelijk de dood van Coffy tot gevolg had. Door deze onderlinge conflicten en de komst van militaire versterking uit Suriname en Europa werden de slaven na tien maanden verslagen. De leiders en rebellen werden, tegen de zin van gouverneur van Hoogenheim, wreed om het leven gebracht door middel van radbraking, de brandstapel en de galg of keerden weer terug in slavernij.

In Guyana wordt jaarlijks op 23 februari de slavenopstand onder leiding van Coffy herdacht. De uitdrukking naar de bar(re)biesjes wensen/gaan is afkomstig van deze gebeurtenis.

Vanaf 10 februari 2021 is er in het Nationaal Archief een tentoonstelling over deze opstand te zien met de titel Opstand & Vrijheid

1765-1766 Slavenopstand op slavenschip Meermin
Een VOC-schip dat de Kaapkolonie nadert (1762)

In januari 1765 vertrok het VOC-slavenschip de Meermin vanaf Madagaskar met 147 Madagaskische slaven aan boord naar de Nederlandse Kaapkolonie. Op 18 februari 1766 gaf kapitein Gerrit Christoffel Muller, uit vrees voor verstikking, het bevel om een aantal Malagassiërs zonder boeien op het dek toe te laten. Daarnaast werden vijf Malagassiërs aangesteld om de inheemse speren (assagaaien) en zwaarden die ze als souvenirs hadden meegenomen, schoon te maken. Onder leiding van de slaven Massavana en Koesaaij werd de halve bemanning met de wapens vermoord of in zee gegooid. De rest van de bemanning slaagde erin om zich benedendeks op te sluiten en wist te overleven op rauwe ham, aardappelen en brandewijn.

Aangezien de slaven het schip niet konden besturen, lieten ze dit over aan een aantal bemanningsleden. De bemanning slaagde erin om de Malagassiërs te misleiden en navigeerde het schip naar Kaapstad in plaats van Madagaskar. Eind februari kwamen ze bij Kaap Algulhas, 170 kilometer ten zuidoosten van Kaapstad, aan en werd er afgesproken dat een aantal slaven aan wal zouden gaan om het gebied te verkennen. Ze zouden drie vuren ontsteken als de kust veilig was. Doordat het schip vlaggeloos was, waren de Nederlandse boeren aan de kust echter achterdochtig geworden en waarschuwden de magistraat. Deze stuurde er twee oorlogsschepen op uit, Neptunus en de Snelheid, maar deze zouden te laat aankomen. Toen de Malagassiërs aan wal kwamen, werden ze meteen gedood. Niet wetende wat er precies aan de hand was, verschanste de rest zich een week lang op het schip.

De Nederlandse bemanning wist door middel van flessenpost met de Nederlanders aan wal te communiceren. In één van deze brieven verzocht de bemanning om drie vuren te ontsteken om zo de Malagassiërs aan boord te misleiden. De truc werkte en toen het schip richting de Struisbaai, vlakbij Kaap Agulhas, zeilde, liep het vast op een zandbank. De Malagassiërs gaven zich gewonnen. De leiders van de opstand, Massavana en Koessaij, werden naar Robbeneiland gestuurd en de rest van de Malagassiërs werd niet berecht. Dit laatste was zeer uitzonderlijk, omdat op moord door een slaaf op zijn meester normaliter de doodstraf stond. In april 1766 zonk de Meermin. 

Vandaag de dag wordt er door archeologen naar het schip gezocht. Massavana wordt nu beschouwd als één van de eerste vrijheidsstrijders van Zuid-Afrika.

Over deze opstand is door de Amerikaanse omroep PBS een documentaire gemaakt. Bekijk hem hier:







Nederlandse slavenschipen, door S. Weuijster (1763)

1769- Slaven ontsnappen van het slavenschip de Zanggodin

Aan de kust van Afrika, drie dagen voor vertrek naar Suriname, werd de kapitein van het slavenschip Zanggodin door een aantal slaven overmeesterd met een mes. De bootsman wist hem met een geweer te ontzetten. Eenentwintig slaven sprongen van boord en wisten per sloep te ontsnappen. De kapitein had te weinig manschappen om achter ze aan te gaan. De slaven bleken bij hun ontsnapping geholpen te zijn door vrije Afrikanen.

1769- opstand op slavenschip Guineese Vriendschap

Aan de kust van Elmina, Ghana, kwamen 358 slaven onder leiding van Essjerrie Ettin, een Afrikaan afkomstig van de Ashanti-stam, in opstand tegen kapitein Jan Grim van het slavenschip Guineese Vriendschap. Doordat het schip versterking kreeg van het in de buurt gelegen oorlogsschip Castor, mislukte de opstand. Vijf slaven vonden de dood en drie bemanningsleden raakten gewond. Ettin's rechterhand werd afgehakt en vervolgens werd hij voor de ogen van de andere slaven aan een touw opgehangen en doodgeschoten, waarna zijn lichaam in zee werd geworpen.

1785- Opstand op het slavenschip Neptunus 

Maritiem historicus Ruud Paesie publiceerde in september 2016 het boek Slavenopstand op de Neptunus, een boek over de slavenopstand op het Zeeuwse slavenschip Neptunus dat aan de kust van West-Afrika (de Goudkust) lag. Volgens Ruud Paesie was deze opstand de bloedigste opstand in de geschiedenis van de Europese slavenhandel. Door verschillende omstandigheden bleef het schip veel langer op de Afrikaanse kust dan de bedoeling was. De aankoop van slaven duurde langer dan verwacht en het schip kwam in zwaar weer terecht. Hierdoor kwam het ruim vol water te staan. Daarnaast kwam er een aantal bemanningsleden om. Op 17 oktober 1785 wist een aantal slaven zich te bevrijden en viel de bemanning aan. Hierbij vielen gewonden en een aantal slaven wist te ontsnappen door het water in te springen. De rest van de slaven werd het ruim ingedreven. Door het ruim te vernielen, slaagden de slaven erin om bij het kruit en de wapens te komen. Na een urenlang vuurgevecht moesten de slaven uiteindelijk het onderspit delven. De slaven namen hun toevlucht tot een wanhoopsdaad: ze bliezen zichzelf met bemanning en al op. Van het schip was na afloop niks meer over. 


1795- Curaçao: slaaf Tula 

Monument in Curaçao ter herdenking van de slavenopstand van 1795
Door de vele oorlogen in Europa heerste een economische crisis. De slaven op de plantages in Curaçao hadden het zwaar en werden slecht behandeld. Ze leden honger en kregen onrechtvaardige en onevenredig zware straffen en moesten op zondag werken. Op het eiland Haïti, een kolonie van Frankrijk, had in 1791 een opstand onder leiding van de slaaf Toussaint L’Ouverture plaatsgevonden. Frankrijk had toen net een revolutie achter de rug dat tot gevolg had dat de macht van de adel en kerk werd verdrongen door de principes van vrijheid, gelijkheid en broederschap. De Fransen op Haïti zwichtten voor de eis van de opstandige slaven om deze principes ook hier toe te passen en stelden ze in vrijheid. In 1795 werd de Nederlanden binnengevallen door Frankrijk en werd de Bataafse Republiek opgericht waar de Franse wetten golden.

Tula, een slaaf op plantage Knip, hoorde hiervan en voelde zich door deze gebeurtenissen gesterkt in zijn overtuiging om zijn vrijheid op te eisen. Hij en ongeveer 40 andere slaven weigerden aan het werk te gaan en bevrijdden andere slaven uit de gevangenis en van naburige plantages. Bij de suikerplantage Sint Kruis sloot een groep slaven onder leiding van Bastian Karpata zich bij hen aan en later een groep slaven onder leiding van Louis Merciers. Onderweg maakten ze wapens en munitie buit. De plantage Santa Cruz vormde hun uitvalsbasis. Tijdens de eerste confrontatie met het koloniale leger kwamen ze als overwinnaars uit de strijd.

De Nederlanders stuurden pater Jacobus Schinck als onderhandelaar. Tula maakte hem duidelijk vrijheid te willen en stelde hem de vraag of niet ieder mens van Adam en Eva afstamt. Deze gesprekken liepen uiteindelijk tot niets uit en een hevige strijd tussen zo'n 2000 slaven en het leger volgde. Deze strijd kostte vele opstandelingen het leven. Velen sloegen op de vlucht en degenen die werden gepakt werden gemarteld of belandden aan de galg. Er werd een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld aan degenen die konden vertellen waar de leiders zich bevonden. Tula en Karpata werden uiteindelijk  door een slaaf verraden. De leiders werden in het openbaar terechtgesteld. Tula en Karpata werden geradbraakt en onthoofd. Hun lichamen werden in zee gegooid. Deze opstand had tot gevolg dat de plantage-eigenaren hun slaven beter gingen behandelen en er voorschriften kwamen waar ze zich aan moesten houden.

In 2013 verscheen er een bioscoopfilm over deze opstand, Tula. The Revolt, geregisseerd door Jeroen Leinders:




1902- Suriname: opstand van de contractarbeiders op plantage Mariënburg

De Hindoestaanse, Chinese en Javaanse contractarbeiders in Suriname (ook wel kantrakies genoemd) waren dan wel geen slaven, maar werden wel heel slecht behandeld. Wegens de slechte betaling werden ze ook wel cent-slaven genoemd. Sinds het verbod op slavenhandel in 1814 en de uiteindelijke afschaffing van de slavernij in 1863 kwamen er geen slaven meer bij en moesten de Nederlanders naar goedkope alternatieven zoeken om hun plantages draaiende te houden. Ze werden uit Brits-Indië, China en Java (West-Indië) gehaald. De contractarbeiders zouden voor een duur van 5 jaar op de plantage werken en na afloop zouden ze een stuk grond krijgen of terug kunnen keren naar hun moederland. Vaak werden de veelal analfabete contractarbeiders slecht voorgelicht en wisten niet precies waar ze aan begonnen en waar ze naartoe gingen. Sommigen waren zelfs naar Suriname ontvoerd. De werkomstandigheden waren slecht, er was sprake van lijfstraffen en er braken besmettelijke ziektes uit. Door gebrekkig hygiëne vielen er vele doden .
De oude suikerplantage Mariënburg

Er waren al wat kleinere opstanden geweest op verscheidene plantages. Deze werden bloedig neergeslagen. De grootste opstand van contractarbeiders vond echter op de suikerplantage Mariënburg plaats. Na een aangekondigde loonsverlaging van 24 naar 15 cent per dag, kwamen de 200 Javaanse en Hindoestaanse contractarbeiders onder aanvoering van Jumpa Ray Garoo in opstand en gingen in staking. De directeur van de plantage, James Mavor, die ook beschuldigd werd van verkrachting van een aantal vrouwen, werd aangevallen en in stukken gehakt. Het koloniale gezag stuurde het leger op de arbeiders af en arresteerde de daders. Nadat de rest van de arbeiders hiertegen protesteerden, werd het vuur op ze geopend. Er vielen ongeveer 24 doden. Deze werden met gebluste kalk overgoten en in een massagraf begraven. Op de plantage staat nu een monument ter nagedachtenis van deze tragische gebeurtenis.


In 2013 is er een documentaire over deze opstand gemaakt, Het geheim van Mariënburg - Cry of a cursed plantation, van de hand van Ramdjan Abdoelrahman en in samenwerking met schrijfster Cynthia McLeod. Kijk hier naar de trailer:


Over de vraag of contractarbeiders te vergelijken waren met slaven heeft prof. Chan E.S. Choenni een artikel geschreven: https://www.hindorama.com/category/bibliotheek/suriname/


Hier een Polygoonuitzending uit 1973 van de honderdjarige herdenking van de aankomst van de eerste Hindostaanse contractarbeiders in Suriname:




Een Polygoonuitzending uit 1963  over de Honderdjarige herdenking en viering van de Afschaffing van de Slavernij in Suriname. Wat deze herdenking nog bijzonderder maakte is dat er drie vrouwen aanwezig waren die zelf nog slaaf waren geweest en de afschaffing van de slavernij hadden meegemaakt.:



Voor de jeugd werd er in 2015 het stripboek Quaco, Leven in slavernij uitgebracht. Dit stripboek, van de hand van Eric Heuvel en Ineke Mok, volgt de lotgevallen van de Afrikaanse jongen Quaco die in handen van slavenhandelaren valt.

De Radboud Universiteit Nijmegen en de Anton de Kom Universiteit van Suriname hebben er in samenwerking met vrijwilligers voor gezorgd dat de slavenregisters nu openbaar zijn. Bekijk ze hier.



Lees ook:


______________________________________________________________________________________
Bronnen:





Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Heb je vragen of ander commentaar, plaats ze hier.