In 1685 verliet Merian haar man en vertrok uit Duitsland om zich in navolging van haar broer in Friesland in het slot van de gouverneur van Suriname, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, bij de religieuze gemeenschap van de Labadisten aan te sluiten. Hier begon haar fascinatie voor de tropische en Surinaamse natuur. Nadat het financieel slecht ging met de commune, vertrok Merian naar Amsterdam waar vrouwen relatief veel vrijheid genoten. Hier maakte ze kennis met andere natuurliefhebbers, waaronder burgemeester Nicolaes Witsen, en kreeg ze toegang tot zeldzame tropische natuurcollecties. Zo werd haar liefde voor de tropen nog meer aangewakkerd.
Via Surinaamse handelscontacten van haar schoonzoon ondernam ze in 1699 samen met haar jongste dochter een twee maanden durende bootreis naar Suriname. In die tijd was het zeer ongewoon voor een vrouw om zonder mannelijke begeleider te reizen. In Suriname verbleef ze bij de Labadistenkolonie op de plantage La Providence. Ze maakte vele tekeningen en aquarellen van bloemen, planten, fruit, gewassen en insecten. In 1701 werd ze echter ziek, mogelijk door malaria, waardoor ze vroegtijdig naar Nederland moest terugkeren. In 1705 verscheen haar werk ‘Metamorphosis Insectorum Surinamensium’, ofwel 'Verandering der Surinaamsche insecten', één van de eerste beschrijvingen van de Surinaamse natuur. In oktober 2016 werd in het kader van haar 300ste sterfjaar in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek een herdruk uitgebracht.
Hier een greep uit de 60 met de hand ingekleurde gravures:
Lees hier meer over deze bijzondere vrouw:
Lees ook:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Heb je vragen of ander commentaar, plaats ze hier.